30 april 1980, een dag om nooit te vergeten

30 april 1980, een dag om nooit te vergeten

‘30 april 1980, een dag om nooit te vergeten’ is een terugblik op 30 april 1980, de dag van de inhuldiging van koningin Beatrix, die in Amsterdam gepaard ging met ongekende rellen tegen de gevestigde orde. De documentaire film werd op 29 april 2005 door de NOS-televisie uitgezonden.

Roel van Dalen: “Op 30 april 1980 kwamen we rond het middaguur via de Utrechtsebrug Amsterdam binnenrijden. Ik was 20 jaar oud en zat op de School voor de Journalistiek in Utrecht. Met vier vrienden hadden we besloten om op deze bijzondere Koninginnedag naar Amsterdam te gaan. Het beloofde mooi weer te worden en we hadden enorme zin in Koninginnedag. Vanuit de Van Woustraat reden we langs De Nederlandsche Bank, staken het Frederiksplein over, de Utrechtsestraat in. Daar woonde namelijk één van onze studiegenoten en zijn etage zou voor die dag onze uitvalsbasis worden.

Na bijna vijfentwintig jaar zijn mijn herinneringen helaas enigszins fragmentarisch geworden, maar een paar momenten hebben zich voor altijd in mijn geheugen vastgezet. Zo zie ik ons nog in het feestgedruis op het Rembrandtplein. Overal kraampjes en gezelligheid, volle terrassen, een gemoedelijke sfeer. Natuurlijk, we hadden gehoord dat er krakersrellen waren geweest, ver weg in de buurt van de Kinkerstraat, maar dat was al voorspeld. De leus Geen woning, geen kroning circuleerde immers al wekenlang in de media. Er zou ook een betoging zijn op het Jonas Daniel Meijerplein, maar daar zouden wij niet aan meedoen. Wij waren namelijk journalisten en die hoorden nu eenmaal nergens bij.

Toen we net bier en wijn hadden besteld in een van de café’s naast Hotel Caransa, klonk heel vaag, vanuit de verte, een onbestemd lawaai, dat snel luider werd. Plotseling kwamen vanuit de Jodenbreestraat hordes actievoerders het plein oprennen, op de hielen gezeten door Mobiele Eenheden van de politie. In een ogenblik veranderde het plein in een slagveld. Van alle kanten verschenen gepanserde, blauwe ME-busjes. Terwijl de straatstenen door de lucht vlogen, rolden de Koninginnedagvierders op de terrassen in blinde paniek over elkaar heen, in een wanhopige poging om het hazenpad te kiezen. Mijn borst trok samen van de adrenalinegolven en mijn keel werd dichtgeknepen door de angst. We konden werkelijk geen kant op en tegen een buitenmuur van een café aangedrukt zagen we de busjes van de ME pardoes inrijden op de actievoerders. Ik herinner me mijn opkomende woede. Hoe kon de politie in hemelsnaam zonder scrupules inrijden op gewone mensen? Wist ik veel wat er op dat moment al allemaal in de stad was gebeurd? Ik kon nauwelijks de neiging bedwingen om één van de losliggende straattegels te pakken.

Ik heb overigens nog jarenlang zonder blikken of blozen verteld dat ik met die straattegel wel degelijk een politiebus had geraakt. Een mens wordt al snel de held van zijn eigen verhaal. In werkelijkheid kan ik het me niet meer herinneren.

Niet veel later stond ik, bijna plotseling, tussen honderden demonstranten op het Rokin, waar al de hele middag een veldslag had plaatsgevonden. Mijn vrienden was ik in het tumult uit het oog verloren. Zoals altijd stonden de grootste durfals, in de tijd nog gehuld met zwartwitte Palestijnensjalen en bromfietshelmen op het hoofd, vooraan met stenen te gooien. Iets verderop grimmig uitziende rijen ME-ers, klaar om de aanval in te zetten. De winkelruiten van Vroom & Dreesmann waren aan diggelen en de etalages leeg. Een legervoertuig met een gigantisch waterkanon kwam met oorverdovend geraas het Rokin oprijden. In paniek vluchtten de meeste mensen de stegen in die naar de Kalverstraat leiden, anderen sprongen in het water. Drijfnat en rillend stond ik in een inham in één van de steegjes, hopende dat de ME niet zou oprukken en mij voor een actievoerder zou houden. Ik had nota bene niet eens mijn perskaart van de School voor de Journalistiek bij me, en ook geen notitieblokje. Er was niets waarmee ik kon bewijzen dat ik een echte journalist was. Leuk was deze dag al lang niet meer, en dat een paar honderd meter verderop een nieuwe koningin werd ingehuldigd, was ik vergeten.

Hoe ik van het Rokin ben weggekomen, kan ik na 25 jaar niet meer terughalen. In ieder geval was ik ’s avonds laat weer met mijn vrienden herenigd in een Indonesisch restaurant in de Utrechtsestraat, nog altijd met natte kleren en tot op het bot verontwaardigd. We voelden ons merkwaardig onbestemd en bedrukt. Er was iets heel groots gebeurd, dat wisten we zeker! Maar wat dat nou precies was, dat konden we nog niet duiden. 25 jaar later wilde ik een nieuwe poging doen met het gereedschap dat mij ter beschikking staat.

Even verder terug in de tijd: de jaren zestig vormen misschien wel één van de opmerkelijkste en roerigste periodes van de twintigste eeuw. De sobere, naoorlogse samenleving van schaarste en wederopbouw veranderde langzaam maar zeker in een welvaartsmaatschappij waarin consumptie steeds belangrijker werd en het milieu alsmaar zwaarder werd belast. De jaren zestig brachten mannen op de maan, maar ook de oorlog in Vietnam. Phil Bloom bloot op de televisie, drugs en feministes, en natuurlijk de hippies die zich terugtrokken in hun subcultuur. De gevestigde orde werd wakker geschud door de naoorlogse jeugd, die de boeien van de autoritaire en paternalistische samenleving wilde verbreken. Studenten uitten dat in agressieve protestacties voor milieu, mensenrechten en vrije seks. Alles mocht en alles kon in die jaren zestig en de basis werd gelegd voor een meer liberale samenleving.

Maar is het niet zo dat de meeste verworvenheden die wij toeschrijven aan de jaren zestig, zich eigenlijk pas hebben voltrekken in de jaren zeventig? Dát was achteraf gezien veel meer het decennium van de onbezorgdheid en de hoopvolle verwachting. Toen trad het kabinet Den Uyl aan en sámen zouden we er voor zorgen dat in Nederland alles anders en vooral beter zou worden.

Die hoop werd door de realiteit vermorzeld. Het tweede kabinet Den Uyl zou er nooit komen en in het buitenland kwamen Reagan en Thatcher aan de macht. Er was grote onrust, politieke en maatschappelijke verdeeldheid over de plaatsing van kruisraketten. Het nieuwe decennium bracht in ons land het no nonsense beleid van Ruud Lubbers en we werden getroffen door bezuinigingen die zijn weerga in de geschiedenis niet kenden. De BKR en vele andere subsidies kwamen op de mestvaalt der vergetelheid terecht. De recessie zorgde voor hoge werkeloosheidscijfers, bezuinigingen en inkrimping van de verzorgingsstaat en de verharding van de samenleving zette definitief in.

Het ‘Ik-tijdperk’ en een voortschrijdend individualisme ontstonden als reactie op de ‘alles samen’ mentaliteit van de twee voorafgaande decennia. Zo herinner ik me de tekst die op het Amsterdamse Spui op een muur was geschreven: ‘Er is geen Heiland meer dan ik’. Het in alle opzichten egocentrische en in sommige opzichten egoïstische van het leven genieten en jezelf verwennen werden tot religie verheven.

Deze laatste omslag, die van de jaren zeventig naar de jaren tachtig, staat min of meer centraal in de film die ik wilde maken. Deze omslag wilde ik ‘vangen’ door middel van het portretteren van één dag: 30 april 1980, de dag waarop prinses Beatrix werd ingehuldigd als koningin van Nederland en waarop een ongekende veldslag werd geleverd tussen de politie en actievoerders c.q. de kraakbeweging.

Ik zie 30 april 1980 als het symbool van een keerpunt. Een symbool omdat het koningshuis er bij was betrokken, omdat het zo’n belangrijke en zelfs legendarische dag was. Maar de dag was wellicht niet het keerpunt zélf. Als er al sprake zou zijn van een specifiek keerpunt, dan kwamen de rellen in de Vondelstraat, die twee maanden daarvoor plaatsvonden, daar misschien eerder voor in aanmerking. Die nederlaag van de krakers betekende immers het begin van het einde van de gehele kraakbeweging, die daarna langzaam maar zeker uiteen viel in marginale groepjes.

Toch was 30 april 1980 in zekere zin wel een keerpunt, omdat die dag volgens mij het einde van de onbezorgdheid inluidde. In de late avond van 30 april 1980 keken mijn vrienden en ik verbijsterd naar de televisie om er achter te komen wat er die dag allemaal was gebeurd. En we probeerden te begrijpen wat de dag uiteindelijk zou gaan betekenen, maar niemand die het wist. Misschien, zo filosofeerden we nog hoogdravend, waren we wel getuige geweest van de geboorte van een dictatuur, die op het punt stond om in Nederland gevestigd te worden. Ik kan me herinneren dat we teneergeslagen waren. Zoals eerder gezegd hadden we, zonder het exact te kunnen duiden, allemaal het gevoel dat er iets definitiefs was gebeurd. Het einde van de onbezorgdheid? Misschien was dat het wel. In ieder geval zat dát gevoel beslist in die dag verborgen en dat moet ook in de film tot uitdrukking komen.

Daarmee is deze film behalve een portret van een dag tegelijkertijd ook een schets van een veranderend tijdsgewricht, namelijk de omslag van hoop en vreugdevolle verwachting naar frustratie en verharding. In mijn perceptie was een belangrijk deel van de linkse, buitenparlementaire beweging verbitterd geraakt. ‘Je bereikt niks meer, alleen door brand te stichten en geweld te gebruiken’. De omslag van de jaren 70 naar de jaren 80 zou je volgens mij dan ook het einde van het optimisme kunnen noemen. Of: het einde van de illusie dat links het land naar z’n hand kon zetten.

Met andere woorden: vanuit ‘macro-niveau’ gedacht wilde ik in deze film de gebeurtenissen van 30 april 1980 als het ware gebruiken om een portret te maken van een veranderend tijdsgewricht: de overgang van de linkse ideologie naar het rechtse pragmatisme. Op microniveau wilde ik 30 april 1980 gebruiken om te begrijpen waartoe mensen in staat zijn die door woede en verontwaardiging worden gedreven. Ik heb me in al die jaren namelijk nog wel eens afgevraagd hoe het kwam dat er zo plotseling, vanuit het niets, een orgie van geweld kon ontstaan? Wat gebeurt er in de mens dat hij door externe omstandigheden plotseling tot daden komt die hij achteraf nauwelijks meer kan begrijpen?

Een film over 30 april 1980 is een mooi vehikel om tot de beantwoording van die vraag te komen. Zelf, dat moet gezegd, voelde ik overigens destijds niet de noodzaak om de barricaden op te gaan. Mijn naïeve houding dat je als journalist ‘objectief’ behoorde te zijn, was te sterk in mij geworteld. Nergens bijhoren en altijd hoor en wederhoor toepassen, dat was het devies. 25 jaar later voelde ik me beslist geen journalist en ben het ook niet meer. Ik ben nu eerder geïnteresseerd in mijn eigen plotseling opkomende woede – én die van vele anderen! – over de op betogers inrijdende politiebusjes. Die woede ben ik namelijk niet vergeten, evenmin als de woede van de politiemensen, die ik in deze film ook niet over het hoofd wil zien. Middels het maken van deze film verschafte ik mijzelf de unieke gelegenheid om nog eens terug te kijken naar de essentie van die woede en waar die vandaan is gekomen (en kán komen).

  • Colofon:
    regie
    Roel van Dalen

    camera & co-regie
    Mark Bakker

    geluid
    Pepijn Aben e.a.

    montage
    Elja de Lange

    geluidsmixage
    Hugo Dijkstal

    research & redactie
    Bart Gielen

    postproduction
    Bart van den Broek
    Joke Treffers

    archief research
    Gerard Nijssen

    producent
    Frank de Jonge

    creatief producent
    Piet Erkelens

    uitvoerend producent
    Jean Marc van Sambeek

    productieleiding
    Pienke Dekkers

    eindredactie NOS
    Lars Andersson

    beeldmateriaal
    NOS, ANP, Ronald Hoeben, Erik Willems, Derk Sauer, Instituut voor Militaire Geschiedenis e.a.

    Hans Dagelet citeerde teksten uit ‘De Slag om de Blauwbrug’ van A.F.Th. van der Heijden.

    straatmuzikanten
    Trio Bier:
    Jan Eilander, Rini Dobbelaar, Koos Prins & Roelf ter Veld

    deze film kwam mede tot stand met steun van het
    Stimuleringsfonds Nederlandse Culturele Omroepproducties een productie van IdtV Arts & Documentaries in co-productie met NOS

    © 2005, NOS /IdtV Arts & Documentaries